In mijn jeugd gingen de jongens met lage cijfers automatisch naar de lts (lagere technische school). De meisjes met dito rapporten kwamen op het lhno terecht (lager huishoud- en nijverheidsonderwijs). Dat was in onze ogen zo ongeveer het domste. We noemden dat lhno ook wel de ‘spinazie-academie’. Niet fraai, maar zo was het in die tijd.
Het waren dus toen ook de vaders die hun zoons leerden om een autoband te verwisselen. Of hoe ze een stropdas strikten. De meisjes bakten samen met mama hun eerste cake. Op mijn lagere school werden begin jaren zeventig dappere pogingen ondernomen om deze stereotypen te doorbreken. Een middag in de week gingen de jongens macrameeën en punniken, terwijl de meisjes moesten timmeren.
De opvoeding van de jongens – en natuurlijk ook de meisjes – rustte op de schouders van moeder. Vroegen bijvoorbeeld de jongens hun vader om emotionele raad, dan mocht zij antwoorden. Pa wist het antwoord echt niet, vond het te eng worden of was er simpelweg van overtuigd dat nu ‘moeders’ aan zet was. Zij moest maar bedenken hoe mannen iets aanpakken. Meer specifiek: wat het advies van háár man zou kunnen zijn. Die rolverdeling ging zo ver dat mama moest verwoorden waarom papa zich op een bepaalde manier gedroeg. Een soort tolk dus. Nogal eens werd de jongen afgewimpeld met ‘ach, hij bedoelt het niet zo’.
Het is natuurlijk hartstikke cliché wat ik hier schrijf. Iets wat in boeken of films uitvergroot wordt. Maar zeg eens eerlijk, man: dring jij echt door tot je kinderen? Laat jij hen toe?
Ik zou maar opschieten. Voordat je het weet zijn ze het huis uit en moet je aan ‘moeders’ vragen wat jouw kinderen ten diepste bezighoudt.